In 1957 was ik voor het eerst in Emst op vakantie. Wij huurden 2 huisjes op een bungalowpark, mijn ouders en ik zaten in “De Kwikstaart” en mijn oom en tante logeerden met mijn neef van 1 jaar oud in “De Bosuil”.
Dit was de eerste van een lange reeks vakanties. In de loop van de jaren kreeg ik er twee broers bij en mijn neef 3 zussen. We woonden in de stad, maar waren echte buitenspelers. We klommen in bomen, bouwden indianenkampen met een veestapel die we in elkaar timmerden van gevonden boomstammen en takken en onze fietsen waren natuurlijk onze volbloed paarden waarmee we als echte indianen door het bos en over de prairie reden. Die fietsen werden samen met de wasmachine en kinderledikantjes met de vrachtauto van de kwekerij van mijn opa vanuit Amsterdam naar de Veluwe gebracht.
Het was allemaal erg eenvoudig. In de huisjes was geen stromend water, maar een pomp met een zwengel. Alleen in de kamer was een gaslamp die ‘s avonds gezellig suisde. Je moest hem voorzichtig aansteken anders ging het gaasje stuk. Er was wel een keukentje, maar echt koken kon daar niet, wat ook niet nodig was want ‘s avonds werd het avondeten in een rek gestapelde pannetjes aan huis gebracht.
Soms gingen we wandelen in de Kroondomeinen, dan moesten we héél stil zijn want misschien zagen we dan wel zwijnen. Eén keer liepen we een grote kudde zwijnen met veel kleine biggetjes bijna letterlijk tegen het lijf. Mijn stoere vader en oom sloegen met stokken tegen een boom om ze weg te jagen, want ook wij waren met veel kleine kinderen en allemaal, ook de zwijnen, schrokken we van deze onverwachte confrontatie. De Grote Fietstocht was het jaarlijkse privilege van de oudste kinderen, een hele dag op pad met de papa’s en onderweg pannenkoeken eten.
Later gingen we meestal in het buitenland kamperen, en er is een periode geweest dat ik vrijwel niet op de Veluwe kwam. Inmiddels hadden mijn oom en tante een van de huisjes die we altijd huurden gekocht en zo nu en dan gingen wij daar ook wel eens heen. Alle huisjes waren inmiddels verkocht en de slingerpaadjes die kriskras door het bos liepen waren verdwenen omdat iedereen zijn “eigen” gebied afgebakend had. Maar verder was er toch maar weinig veranderd in al die tijd.
Inmiddels kreeg ik zelf kinderen en toen we weer eens in het huisje van mijn tante waren kwamen we op het idee om zelf eens naar een huisje uit te kijken. Tot mijn verrassing stond “De Bosuil” te koop, een van de twee huisjes waarin we ooit waren begonnen. We hebben er niet lang over na hoeven denken en zijn nu al zo’n 30 jaar de trotse eigenaars van een “buitenhuis” en ook onze kinderen zijn er groot geworden en hebben in dezelfde bomen geklommen.
Het bos is gegroeid, de bomen zijn hoger en inmiddels is ook de Bosuil volwassen geworden. In 2012 hebben we met pijn in het hart de oude Bosuil gesloopt, maar daarvoor in de plaats een prachtige nieuwe Bosuil laten bouwen. Wij genieten nog steeds volop van de rust en de ruimte. Je kunt zo vanuit huisje het bos inlopen en zonder een weg over te steken en uren wandelen. Regelmatig horen we ‘s nachts een bosuil, de koolmezen eten de kruimels van je bord en als je geluk hebt staat er ‘s ochtends een ree voor het raam. Zodra we in “De Bosuil” zijn vergeten we waarmee we het in het dagelijks leven ook zo druk hebben en nog steeds vind ik het elke keer weer even moeilijk om er weer weg te gaan.
Inmiddels zijn we opa en oma geworden en tot ons grote plezier vinden de kleinkinderen én hun ouders het net zo fijn als wij om in de Bosuil te verblijven.
Karen Folkertsma
Tip: bekijk de Tijdreis, over 200 jaar topografie